Schuttersprincipes / Technieken van het schieten
1. Houding
2. Ademhaling
3. Richtbeeld
4. Trekkertechniek
5. Narichten
De schutter dient deze 5 schuttersprincipes te kennen en te beoefenen.
1. Houding.
Zo ontspannen mogelijk, geen draaiing in de rug, geen geforceerde onnatuurlijke houdingen aannemen, geen spanning in het wapen of het lichaam brengen. De houding op de kaart richten, niet het wapen.
2. Ademhaling.
Als men geladen heeft en de houding heeft aangenomen dan adem je één keer dieper in en uit en begin je aan het richten, het wapen zal hierbij tijdens het in- en uitademen in een op- en neergaande beweging recht over het doel bewegen, wanneer dit niet het geval is ligt dit aan de houding en dient men opnieuw te beginnen bij punt 1.
Bij de volgende ademhaling wordt de adem voor de helft uitgeademd en dan ingehouden waarna de trekkerdruk wordt opgebouwd en het schot wordt afgevuurd. Na het schot uitademen en narichten.
3. Richtbeeld.
Focus je oog op de korrel en niet op de kaart. Het richtmiddel is hierbij dan scherp en de kaart wazig. Het richtpunt op de kaart moet zijn in het midden net onder het zwarte doelvlak (midden onderkant zwart). Leg ook uit dat dit te maken heeft met de kogelbaan en de afstand waarop geschoten wordt.
4. Trekkertechniek.
Of je nu geweer of pistool of revolver schiet, dit is een zeer belangrijk punt waarop gelet moet worden. Je drukt het schot niet af, maar je verhoogt de druk op de trekker zeer geleidelijk, totdat het schot af gaat.
Je bouwt die druk met een toenemende gelijkmatige druk op in een ononderbroken beweging en gebruikt daarbij de vingertop. Het is verstandig en veilig om de eerste lessen met revolver te schieten. Als je namelijk regelmatig lege kamers in de revolver houdt, door bijvoorbeeld maar drie kogels in het wapen te laden, kun je zien en laten zien of iemand aan de trekker rukt of netjes de trekkerdruk opbouwt.
5. Narichten.
Narichten is de finishing touch van elk schot en is essentieel voor het schieten. Een goede controle voor de schutter tijdens het oefenen is: de schutter moet de exacte plaats kunnen verklaren waar het projectiel het doel heeft geraakt zonder naar het doel te kijken. Wanneer de schutter dit beheerst dan richt de schutter na.
De schutter zal na het afgeven van het schot nagenoeg direct weer gericht zijn voor het volgende schot.
|